Buitenplaatsen Gepubliceerd op: 4 januari 2012 In 2012 – het Jaar van de Historische Buitenplaats – wordt in ons museum extra aandacht gegeven aan de buitenplaats als fenomeen: tot aan het einde van de 19e eeuw verbleven de bewoners van het Geelvinck Hinlopen Huis namelijk in zoverre het weer het toeliet (de Kleine IJstijd), in de zomer bij voorkeur buiten de stad. In vroeger tijden gaf het leven in de stad bescherming en bood het een sociaal netwerk, maar het stadse leven had ook vele nadelen: bij gebrek aan een riolering stonk het er als een oordeel en was de kans op besmetting – bijv. met de pest – zeer aanzienlijk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de stedelingen, die het zich konden permitteren, in de zomer de stad ontvluchtten. In de 17e eeuw ontstonden daardoor rondom de steden buitenhuizen (die dus buiten de stadswallen lagen). Deze onderkomens (in oorsprong vaak ook gebruikt voor jachtpartijen en/of om pachtlanderijen te controleren) waren liefst gelegen aan waterwegen, waardoor deze vanuit de stad met een schuit makkelijk bereikbaar waren. Johan Huydecoper, Sara Hinlopens grootvader, begon met het ontwikkelen van Arcadische buitenplaatsen rond de Vecht. Niet alleen hebben deze vastgoedprojecten hem en later ook andere familieleden van Sara en Albert geen windeieren gelegd, maar tevens is hierdoor een metropoollandschap ontstaan waarvan elementen nog steeds een kenmerkende invloed op de huidige landschapsstructuur. Voorbeelden hiervan zijn niet alleen te vinden rondom Amsterdam (bijv. de Vechtstreek, Kennemerland, ’s Gravenland enz.), maar ook elders in Nederland, zoals rond de Overijsselse Vecht, Gelders Arcadië enz. In tegenstelling tot landgoederen, zijn buitenplaatsen niet bedoeld voor economisch (agrarisch) gewin. Het zijn vanuit de stad goed bereikbare buitenhuizen met een tuin, bedoeld om er prettig te vertoeven en te entertainen. Liefst ook bij elkaar gelegen, zodat men gemakkelijk bij elkaar op bezoek kwam. Enigszins vergelijkbaar met wat men heden ten dage een ‘resort’ zou noemen. De bewoners verhuisden – veelal met hun hele hebben en houden – in het voorjaar naar de buitenplaats en bij het naderen van de winter (of bij rampen, oorlogsgeweld e.d.) verhuisde alles weer terug naar het huis in de stad. Er ligt daarom een directe relatie tussen de bewonersgeschiedenissen van buitenplaatsen en die van de stadshuizen: het zijn immers dezelfde bewoners. Helaas is het leeuwendeel van de buitenplaatsen verloren gegaan. Vaak is wel aan elementen in het landschap – bijv. de restanten van een tuin – nog zichtbaar waar buitenplaatsen gestaan hebben. Gelukkig zijn er toch nog veel buitenhuizen min of meer bewaard gebleven (helaas veelal niet meer met een woonfunctie) en vaak is daarvan de tuin of het park opengesteld voor het publiek. Dit jaar wil ook ons museum aandacht geven aan de relatie tussen ons stadspaleis en het wonen op de buitenplaats. Wij verwachten een tweetal gerelateerde projecten in samenwerking met ondermeer de Landschappen, Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Beeckestijn – Podium voor Tuin- en Landschapscultuur en diverse andere organisaties in het kader van het Jaar van de Historische Buitenplaats te kunnen realiseren: de tentoonstelling ‘Het Verlangen naar Buiten’ en een buitenplaatsenroute (op te nemen in het European Garden Heritage Netwerk en onder meer in samenwerking met Oneindig Noord-Holland uit te voeren). Heeft u belangstelling in één van deze projecten mee te doen of een suggestie of bijdrage te leveren, neemt u dan gerust contact met ons op via info@geelvinck.nl